Bijstand én huis in het buitenland? Kijk maar uit

Het net sluit zich rond bijstandsfraudeurs die in het buitenland een huis of spaargeld bezitten. Rotterdam gaat veel gerichter dan voorheen op zoek naar deze mensen.

Met name oudere Rotterdammers met een migratieachtergrond die meer dan een maand per jaar in het buitenland verblijven, worden onder de loep genomen. Een huisje in het buitenland mag – voor wie bijstand ontvangt – als het maar niet meer dan 15.000 euro waard is. Voor spaargeld geldt ongeveer hetzelfde.

De drempel om een onderzoek te starten gaat ook drastisch naar beneden. Moesten er eerst concrete aanwijzingen zijn voor fraude, nu is slechts een vermoeden genoeg. Ook als iemand steeds in hetzelfde land verblijft, of als er stortingen zijn van of naar een buitenlandse rekening, zijn dat redenen om te gaan graven. Onderzoeken mogen echter niet discriminerend zijn. Zo is Rotterdam al eens door de rechter op de vingers getikt met een onderzoek naar vermogen onder alleen Marokkaanse uitkeringsgerechtigden.

Wethouder Richard Moti (Werk en Inkomen, PvdA) komt met de nieuwe aanpak tegemoet aan de herhaaldelijke oproep van Leefbaar Rotterdam – gevolgd door CDA en PvdA – om veel strenger te controleren op deze vorm van bijstandsfraude. ,,Moti is door de pomp’’, stelt Ehsan Jami, raadslid van Leefbaar Rotterdam, dan ook tevreden vast.

‘Niet zoveel aan de hand’

Eerder meldde de wethouder nog dat uit gemeentelijk onderzoek blijkt dat er in Rotterdam niet zoveel aan de hand is. Volgens het gespecialiseerde Bureau Buitenland heeft echter 20 tot 30 procent van de Turks-Nederlandse bijstandsontvangers een huisje in Turkije. Bij die Rotterdamse onderzoeken uit 2015 en 2017 bleken geen buitenlandse kadasters te zijn geraadpleegd, erkende Moti enkele maanden geleden. ,,Dat mogen medewerkers van de gemeente Rotterdam niet zelf.’’

Daar heeft de wethouder nu een mouw aan gepast door het IBF in te schakelen, dat is een onderdeel van het UWV met personeel op buitenlandse ambassades. Mensen die in het onderzoek terecht komen, krijgen het verzoek hun buitenlandse identificatienummer te geven. Al zijn ze dat niet verplicht, het heeft hopelijk wel een schrikeffect, stelt Moti. ,,De vraag naar deze identificatie-nummers draagt bij aan het besef dat de pakkans reëel is en het naleven van de inlichtingenplicht uiterst serieus genomen dient te worden.’’

Al is Ehsan Jami tevreden met de koerswijziging, Moti is nog niet streng genoeg, stelt hij. Jami wil dat externe, commerciële bureau’s uit de landen van herkomst worden ingeschakeld. ,,Die zijn veel beter dan ambassadepersoneel. Die mensen kennen de taal, kennen de juiste wegen.’’

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

*